
Jurisprudentie
AR1114
Datum uitspraak2004-09-10
Datum gepubliceerd2004-09-10
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers242450 VV 04-65
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2004-09-10
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers242450 VV 04-65
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
kantonzaak, arbeidszaak in kort geding; vraag of werknemer moet worden toegelaten tot zijn werkzaamheden als hoofdredacteur; spanningsveld tussen gezagsverhouding en redactionele onafhankelijkheid
Uitspraak
R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr.: 242450 VV 04-65
Datum : 10 september 2004
Vonnis van de kantonrechter te Zwolle in kort geding tussen:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser, verder te noemen: "[eiser]",
gemachtigde mr. S.M.C. Verheyden, advocaat te Zutphen,
tegen
de vereniging VERENIGING VOOR CHRISTELIJK HOGER ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN PATIËNTENZORG,
rechtsopvolgster van de stichting Christelijke Hogeschool Windesheim,
gevestigd te Amsterdam en mede kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde, verder te noemen: "Windesheim",
gemachtigde mr. E.J.A. Vilé, advocaat te Utrecht.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 9 juli 2004 inhoudende een vordering tot een voorziening bij voorraad met aangehechte producties;
- de door Windesheim bij brief van 25 augustus 2004 toegezonden producties en
- de door [eiser] ter zitting overgelegde productie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2004.
Verschenen zijn:
- [eiser], bijgestaan door mr. Verheyden, en
- namens Windesheim: de heren H. Dijkstra, voorzitter van het College van Bestuur, J.O. Belksma, directeur Communicatie, en M. Stadhouders, juridisch medewerker en mevrouw E.Y. van Rijssen, communicatie-adviseur, bijgestaan door mr. Vilé.
Het geschil
De vordering van [eiser] luidt -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Windesheim zal veroordelen om hem binnen een dag na betekening van het te deze te wijzen vonnis toe te laten voor de bedongen arbeid, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag en tot publicatie van zijn rehabilitatie in de hogeschoolkrant van Windesheim, met veroordeling van Windesheim in de kosten van de procedure.
Windesheim heeft de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. Per 1 januari 2004 houdt bovenvermelde vereniging, naast de Vrije Universiteit te Amsterdam, de Christelijke Hogeschool Windesheim in stand.
b. Windesheim geeft voor haar studenten, docenten en overige medewerkers van de Hogeschool een tweewekelijks medium uit, genaamd “Hogeschoolkrant van Windesheim”, verder te noemen: “HSK”. Ook andere instanties en organisaties nemen kennis van de HSK.
c. [eiser], geboren op [datum], is met ingang van [datum] benoemd tot hoofdredacteur van de HSK. Daaraan voorafgaande is [eiser] vanaf [datum] bij Windesheim docent bij de opleiding “Journalistiek” geweest. Op de arbeidsovereenkomst is mede toepasselijk de CAO voor het Hoger Beroepsonderwijs.
d. Voor de HSK is een redactiestatuut opgesteld waarin onder meer is vermeld dat het College van Bestuur, verder te noemen: “het CvB”, de uitgever is en dat het CvB de leden van de redactie benoemt, schorst en ontslaat.
e. In het redactiestatuut is voorts onder meer opgenomen dat de HSK fungeert als het centrale communicatiemedium voor de studenten en de medewerkers (artikel 2.1), geconcretiseerd door de publicatie van journalistieke artikelen op grond van eigen nieuwsgaring door de redactie, opinies en reacties van de leden van de hogeschoolgemeenschap en mededelingen, besluiten e.d. die voor een goed functioneren van de hogeschool van belang zijn (artikel 2.2), dat de formule van de HSK daarop is afgestemd, dat de redactie een intermediaire functie vervult en de hogeschoolgemeenschap als geheel dient, dat de HSK geen spreekbuis zal zijn van wie dan ook binnen de hogeschoolgemeenschap, dat de redactie zorg draagt voor een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van de HSK en zich uit dien hoofde doorgaans van eigen commentaar zal onthouden en dat nieuws, commentaar en opinies duidelijk van elkaar gescheiden worden gepubliceerd (artikel 2.3).
f. Artikel 2.4 van het statuut luidt: “De redactie publiceert geen artikelen, opinies, reacties die in strijd zijn met wettelijke bepalingen of de grondslag van de hogeschool, of artikelen, opinies of reacties die het algemeen belang van de hogeschool ernstig schaden.”
g. Vanaf december 2003 is in de HSK, ook als hoofdartikel, veel aandacht besteed aan de fusie van Windesheim en de VU.
h. In nummer 17 van 3 juni 2004 is dienaangaande een hoofdartikel geplaatst met als kop: “Beslissend crisisberaad bestuur VU-Windesheim. Geen fusie in september.” In de aanhef van het artikel is voorts vermeld: “Er gaat voorlopig een streep door de fusie.” In het artikel komen voorts woorden voor als “crisisachtige situatie”, “crisisberaad”, “rebellie”, ”ronduit tegen” en “vooralsnog onneembare hobbels” en zinnen als “De visies op de fusie in Zwolle en Amsterdam lopen steeds verder uiteen” en “Daarnaast is er voor de lange termijn angst en onzekerheid (bij VU én Windesheim) over de toekomstige organisatie, de financiering en de onderwijskundige gevolgen”. Bij dit artikel van de hand van [eiser] is een foto van het gezicht van Dijkstra, voorzitter van het CvB, afgedrukt.
i. In nummer 18 van 17 juni 2004 is een hoofdartikel geplaatst met als kop: “Nieuwe datum: 2 januari 2005. Fusie dit jaar in de ijskast.” Het artikel handelt vervolgens over het hard werken aan intensieve samenwerking tussen de VU en Windesheim en de vorm waarin dat zal plaatsvinden en dat de komende tijd gebruikt zal worden voor communicatie, debat en overleg en het creëren van draagvlak.
j. Op 17 juni 2004 is [eiser] door Dijkstra, voorzitter van het CvB, aangesproken op het hoofdartikel van de HSK d.d. 3 juni 2004. Dijkstra heeft hem meegedeeld dat door dat artikel zijns inziens onduidelijkheid, onrust en twijfel omtrent de fusie van Windesheim en de VU is veroorzaakt, dat het artikel de fusie niet ondersteunt en dat het artikel aldus het algemeen belang van Windesheim ernstig heeft geschaad. Dijkstra heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de suggestie dat hij onderdeel uitmaakt van de inhoud van het artikel door het gebruik van zijn naam en foto. [eiser] heeft daarop geantwoord achter de inhoud van het artikel en de daaraan ten grondslag liggende werkwijze te blijven staan. Dijkstra heeft vervolgens [eiser] met onmiddellijke ingang uit zijn functie als hoofdredacteur ontheven.
k. Bij brief van 18 juni 2004 heeft Dijkstra aan [eiser] de ontheffing uit zijn functie bevestigd. In deze brief is onder meer verwoord dat het artikel van 3 juni 2004 “ernstige feitelijke onjuistheden bevat” hetgeen diverse negatieve reacties bij meerdere interne en externe partijen heeft veroorzaakt, waaronder haar fusiepartner, en heeft geleid tot schade aan de relatie die het CvB met deze relaties onderhoudt. Voorts is vermeld: “In het (..) gesprek d.d. 17 juni 2004 is mij gebleken dat wij fundamenteel van inzicht verschillen over de wijze waarop invulling gegeven dient te worden aan de functie van hoofdredacteur van de HSK, dat u het door uw publicatie ontstane probleem niet onderkent en dat u geen afstand wenst te nemen van de aanpak die u bij de totstandkoming van de publicatie hebt gehanteerd. Hiermee is voor het [CvB] de noodzakelijke vertrouwensrelatie van werkgever en werknemer zodanig aangetast dat handhaving van u als hoofdredacteur van de HSK niet meer verantwoord is.”
l. Op het bezwaar van [eiser] tegen zijn ontheffing heeft het CvB bij brief van 27 augustus 2004 haar eerdere beslissing bestendigd.
De beoordeling
1.
De spoedeisendheid van de zaak is in voldoende mate komen vast te staan.
2.
Kern van het geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of Windesheim gehouden is om [eiser] weer toe te laten tot zijn werk als hoofdredacteur van de HSK.
3.
[eiser] heeft allereerst betoogd dat de beslissing van Windesheim om hem uit zijn functie te ontheffen in strijd is met de toepasselijke CAO-HBO zodat er geen grondslag bestaat voor dat besluit en hij al om die reden weer zijn werk zou dienen te hervatten. Dat betoog faalt evenwel.
Onomstreden is immers dat in hoofdstuk P van genoemde CAO is voorzien in een mogelijkheid tot schorsing ofwel ontheffing van de gehele of gedeeltelijke uitoefening van de functie van de werknemer, die onmiddellijk kan ingaan. Vast staat dat [eiser] op 17 juni 2004 met onmiddellijke ingang uit zijn functie is ontheven, dat dat besluit per brief van 18 juni 2004 aan hem is bevestigd en met redenen is omkleed en dat [eiser] in de gelegenheid is gesteld om zich tegen die schorsing te verweren, zoals de CAO-bepalingen voorschrijven. Anders dan [eiser] kennelijk veronderstelt, is voor de geldigheid van zo’n besluit niet noodzakelijk dat daarbij expliciet het woord “schorsing” wordt gebezigd. Het is evenmin noodzakelijk dat bij het besluit tevens de duur van de schorsing wordt genoemd nu enerzijds de maximale duur daarvan al volgt uit de CAO-bepalingen en anderzijds de duur afhangt van het al dan niet wegvallen van de grond voor de schorsing. Het voorgaande wordt niet anders indien in aanmerking wordt genomen dat Windesheim thans het voornemen heeft om [eiser] blijvend te ontheffen en hem in een andere passende functie te werk te stellen.
4.
Wat betreft de verhouding tussen [eiser] en Windesheim geldt dat hun relatie in arbeidsrechtelijke zin wordt beheerst door de arbeidsovereenkomst en de toepasselijke CAO. Dat betekent onder meer dat [eiser] in een gezagsverhouding staat en dat Windesheim tegenover hem een instructierecht toekomt. Voorts geldt dat Windesheim zich tegenover [eiser] als een goed werkgever dient te gedragen en [eiser] als een goed werknemer tegenover Windesheim. Voor Windesheim betekent dit onder meer dat zij zich bij de uitoefening van de aan haar toekomende bevoegdheden mede dient te richten naar beginselen als zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel en vertrouwensbeginsel. Voor [eiser] brengt zulks mee dat hij zich dient te onthouden van een handelen of een nalaten dat Windesheim schade berokkent of anderszins nadelig voor haar is.
5.
Voorts dient bij de beoordeling van de verhouding tussen partijen in het oog te worden gehouden dat [eiser] als hoofdredacteur van de HSK een grotere mate van vrijheid van handelen dient te worden toegekend dan aan een andere gemiddelde werknemer van Windesheim. Dit volgt uit het enkele bestaan van een redactiestatuut en uit hetgeen daarin is verwoord als hierboven in sub e. is weergegeven. Verdere bevestiging daarvoor kan worden gevonden in het feit dat Windesheim sinds jaar en dag in het colofon van HSK doet vermelden dat de HSK een redactioneel onafhankelijke krant van Windesheim is. Windesheim erkent ook dat de HSK niet de exclusieve spreekbuis betreft van het CvB van Windesheim. Een en ander betekent dat [eiser] een zekere mate van vrijheid heeft met betrekking tot inhoud, stijl en woordkeuze van de in de HSK te plaatsen artikelen.
6.
Anders dan [eiser] veronderstelt, is bovenvermelde vrijheid evenwel niet onbegrensd of maximaal. In het redactiestatuut is immers tevens verwoord dat de HSK de hogeschoolgemeenschap als geheel moet dienen, dat de HSK zo evenwichtig mogelijk moet worden samengesteld, dat nieuws (ofwel feiten), commentaar en opinies duidelijk gescheiden van elkaar worden gepubliceerd en dat in de HSK geen publicaties worden opgenomen die strijden met wettelijke bepalingen of de grondslag van de hogeschool dan wel het algemeen belang van de hogeschool ernstig schaden. Onweersproken is voorts dat nog in een door [eiser] zelve ingebracht verslag van een overleg d.d. 24 maart 1997 tussen de redactieraad van de HSK en het CvB van Windesheim door het CvB tot uitgangspunt is genomen dat elk onderdeel van Windesheim, en dus ook de HSK, onderdeel is van de strategie van Windesheim. Daaruit spreekt duidelijk dat de uitgifte van de HSK geen doel op zich zelf is doch in de aard dienend is aan een hoger belang, dat van Windesheim als geheel.
7.
Het voorgaande leidt er naar het voorshands oordeel van de kantonrechter dan ook toe dat [eiser] een (journalistieke) vrijheid heeft ten aanzien van de inhoud, stijl en woordkeuze van de door hem uit hoofde van zijn functie in de HSK te publiceren artikelen e.d. doch dat die vrijheid wordt begrensd door -in hoofdzaak- het algemeen belang van Windesheim en de door haar gekozen strategie.
Dit betekent in de gegeven omstandigheden dat ook (van een functionaris als) de hoofdredacteur van de HSK mag worden verwacht dat die zich stelt achter dat algemeen belang en de daartoe gekozen strategie.
Anders gezegd, de positie van de HSK, en aldus die van de hoofdredacteur, veronderstelt dat, naast het brengen van feiten sec, die feiten met een zekere mate van welwillendheid en loyaliteit aan het algemeen belang en de strategie van Windesheim worden neergezet. Indien het daarbij gaat om een nieuwsartikel mag voorts worden verwacht dat de persoonlijke kijk van de auteur op de betreffende ontwikkeling niet doorklinkt.
8.
Bij deze stand van zaken is het evident dat [eiser] door Windesheim, arbeidsrechtelijk gezien, in een spanningsveld is geplaatst. Als zowel de uitgever van de HSK als de werkgever van [eiser] mag dan ook van Windesheim worden verwacht dat zij, indien zij meende dat de grens van de aan de HSK respectievelijk aan de hoofdredacteur toe te dichten vrijheid in zicht kwam, daarover in overleg zou treden en die grenzen nader zou afbakenen althans zou verduidelijken.
Indien dan waar is, zoals Windesheim stelt, dat al eerdere artikelen over de fusie met de VU dan die van 3 juni 2004 “nog al wat feitelijke onjuistheden” hebben bevat en “meestal negatief dan wel sceptisch” van strekking waren en deze artikelen, wat haar betrof, “op het randje waren” dan had zij, gelet op de voor haar geldende norm van goed werkgeverschap en de door haar gecreëerde bijzondere positie van hoofdredacteur, zulks veel eerder dan zij nu heeft gedaan bij [eiser] aan de orde moeten stellen. Dit geldt te meer nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] niet voor overleg of kritiek zou hebben opengestaan.
Nu Windesheim dat overleg heeft nagelaten, heeft zij dan ook mede zichzelf aan te rekenen dat [eiser] met het haars inziens te laken hoofdartikel van de HSK d.d. 3 juni 2004 de grenzen van het toelaatbare zou hebben overschreden.
Dit betekent dat te meer terughoudendheid moet worden betracht bij de beoordeling van de inhoud, stijl, woordkeus en strekking van voormeld artikel en de daaraan te verbinden (arbeidsrechtelijke) gevolgen.
9.1
Bij de beoordeling van het hoofdartikel van 3 juni 2004 dient te worden vooropgesteld dat de fusie tussen Windesheim en VU al in zoverre een voltrokken feit was dat er een overkoepelende vereniging is opgericht die per 1 januari 2004 zowel de VU als Windesheim in stand houdt en dat het verdere overleg nadien tussen beide organisaties betrekking heeft op de verdere invulling van hun samenwerking, het opstellen van (ontwikkelings- en implementatie-) plannen en constituerende (fusie)documenten daaronder begrepen. Onomstreden is voorts dat de samenwerking tussen de VU en Windesheim tot op heden enig in zijn soort is en daardoor publiciteitsgevoelig is, zowel binnen het hoger onderwijs als daarbuiten.
9.2
Het hoofdartikel van 3 juni 2004, de kop en de aanhef daarvan uitdrukkelijk daaronder begrepen, wekt de indruk dat er in het geheel nog geen (de VU en Windesheim) overkoepelende vereniging bestaat en stelt voorts als feitelijkheid dat de fusie voorlopig niet door gaat en dat verdere gesprekken tussen hen op een breekpunt zijn aangekomen waarbij een gerede kans op mislukking bestaat. Redengevend daarvoor is volgens het artikel het niet doorgaan van een ondertekening van een fusiedocument per 1 september 2004. Naar het oordeel van de kantonrechter laten de onder sub h. weergegeven gebezigde woorden en zinnen bezwaarlijk een andere conclusie toe.
Daarbij dient te worden betrokken dat het bij het artikel afdrukken van de foto van Dijkstra, de voorzitter van het CvB, suggereert dat het (mede) het CvB is dat meent dat er “een crisis in de fusie is” waarvoor “een beslissend beraad” van twee dagen tussen de CvB’s van de VU en Windesheim zal worden gehouden.
Het zijn ook deze in het artikel kennelijk gewekte indrukken en suggesties die hebben geleid tot een artikel in de Stentor (voorheen de Zwolse Courant) waarin werd overgenomen dat
-samengevat- de fusie op mislukken stond, ook volgens het CvB van Windesheim.
9.3
Uit het nadien op 17 juni 2004 gepubliceerde hoofdartikel in de HSK alsmede uit de ter zitting door partijen verschafte inlichtingen, maakt de kantonrechter evenwel op dat er hooguit sprake is (geweest) van vertraging van enige maanden in de opstelling en afronding van de (ontwikkelings- en implementatie-) plannen en (constituerende fusie-) documenten, aldus de verdere invulling van de fusie en hun samenwerking, en dat de komende periode zal worden gebruikt voor het creëren van draagvlak binnen de organen van zowel de VU als Windesheim voor de door de CvB’s bepleite invulling van de samenwerking.
9.4
Een dergelijke situatie is wezenlijk anders dan in voormeld hoofdartikel is gesuggereerd. In zoverre deelt de kantonrechter het oordeel van Windesheim dat dit artikel “ernstige feitelijke onjuistheden” bevat en de besprekingen met de VU op geen enkele wijze ondersteunt.
Het hoofdartikel van 3 juni 2004 moet dan ook naar het voorshands oordeel van de kantonrechter het algemeen belang van de hogeschool ernstig hebben geschaad.
Indien en voor zover [eiser] met de door hem gekozen bewoordingen zijn kijk op de ontwikkelingen heeft willen doen blijken, geldt dat hij miskent dat daarvoor in een als nieuws gebracht artikel geen plaats is.
Zowel in het ene als het andere geval is hij dan getreden buiten de bepaald ruim te nemen grenzen aan zijn vrijheid als hoofdredacteur.
9.5
Bij het voorgaande geldt dat ook bij de wijze waarop [eiser] tot het gewraakte artikel is gekomen de nodige kritiek past. [eiser] heeft immers ter zitting verklaard dat voor hem de kern van het gewraakte artikel al vaststond voorafgaande aan zijn contact met de daartoe door het CvB aangewezen communicatiemedewerkster en dat hij slechts bevestiging wilde van het CvB, dan wel van haar woordvoerster, van hetgeen hij in zijn netwerk omtrent de fusievoortgang had gehoord.
9.6
Van [eiser], die, zoals in de tweede alinea van r.o. 7. is overwogen, het algemeen belang van Windesheim en de daartoe gekozen strategie tot uitgangspunt heeft te nemen, mocht echter worden gevergd dat hij de strekking van het door hem voorgenomen artikel, juist gezien het belang van het onderwerp voor Windesheim en de (publiciteits)gevoeligheid daarvan, expliciet aan het CvB zou voorleggen en vervolgens de visie van het CvB op de door [eiser] ervaren (feitelijke) ontwikkeling in het artikel tot uiting had laten uitkomen. [eiser] heeft naar eigen zeggen noch het één noch het ander gedaan, hoewel met voormelde bijplaatsing van de foto van Dijkstra die indruk zich wel opdringt.
10.
Vast staat dat [eiser] één en andermaal niet bereid is geweest om op de inhoud en/of de wijze van totstandkoming van het artikel van 3 juni 2004 terug te komen. Hij heeft immers zowel tijdens het gesprek op 17 juni 2004 met Dijkstra als bij gelegenheid van zijn verweer tegen de schorsing en ter zitting gesteld nog volledig achter de inhoud en de strekking van het artikel te staan. Die opstelling is evenwel, gezien het hiervoor overwogene, niet te rechtvaardigen.
11.
Nu [eiser] aldus er blijk van geeft in een voorkomend geval niet anders te handelen, is het dan ook te billijken dat (het CvB van) Windesheim het vertrouwen in zijn functioneren als hoofd-redacteur van de HSK heeft verloren. Windesheim behoeft immers niet te accepteren dat haar eigen krant artikelen publiceert die schadelijk (kunnen) zijn voor haarzelf, de VU en de door haar gekozen strategie. Zover strekt [eiser]s (journalistieke) vrijheid niet, zoals is overwogen.
12.
Hoewel Windesheim door haar passiviteit en de door haar gelaten onduidelijkheid over de aan [eiser] toekomende vrijheid ook enige blaam treft van de thans ontstane situatie, moet zij in de gegeven omstandigheden vooralsnog gerechtigd worden geacht [eiser] als hoofdredacteur te vervangen. Daarbij is in aanmerking genomen dat Windesheim ter zitting heeft gesteld niet het ontslag van [eiser] doch zijn herplaatsing elders in haar organisatie na te streven. Gesteld noch gebleken is voorts dat zo’n herplaatsing gepaard zal gaan met een verslechtering van arbeidsvoorwaarden.
13.
De slotsom is dan ook dat zowel de gevorderde wedertewerkstelling als de gevorderde rehabilitatie van [eiser] zullen worden afgewezen.
14.
In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren als nader in het dictum te melden.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- weigert de verzochte voorlopige voorziening;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 10 september 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.